Een spook waart door de wereld – een virus dat alle machten in één heilige drijfjacht verbindt. Het is inmiddels duidelijk dat de wereld hierna niet meer hetzelfde zal zijn. Maar laten we niet vergeten dat de wereld al lang en breed aan het veranderen wasen hoe dan ook zal veranderen. Vijfhonderd jaar westerse dominantie maakt momenteel met horten en stoten plaats voor een nieuwe wereldorde. Alle politieke, economische, militaire, culturele en ideologische kaarten worden opnieuw geschud. Woedt corona lang en diep genoeg, dan zal het deze transitie ‘slechts’ versnellen. Het is dan goed mogelijk dat allerlei kruispunten, die wij op papier al zagen aankomen, ons eerder dan verwacht tot bezinning en besluiten dwingen. En staan wij eenmaal op deze kruispunten, dan zullen wij merken dat niets doen geen optie is. Ieder land zal iets moeten vinden en iets moeten besluiten, met gevolgen voor niet alleen het eigen volk maar de hele wereld. In dit essay doe ik een poging drie van deze kruispunten kort te beschrijven.
Individu en collectief
Sinds 2006 meldt Freedom House een afname van vrijheid en democratie in de wereld – dat wil zeggen: van vrijheid en democratie zoals wij westerlingen die graag zien. China speelt in deze afname een belangrijke legitimerende rol: met zijn collectivistische en paternalistische regime tart het de ideologische maatstaven van het Westen. Van privacy, journalistieke onafhankelijkheid en politieke inspraak is in China nauwelijks sprake, maar geen westers land is bereid de prijs te betalen voor een harde confrontatie. Te kostbaar, te riskant. Sommige banken zijn too big to fail, sommige landen too big to franchise. Een reus als China laat zich niet herscheppen naar het beeld van het Westen, en onder Xi Jinping heeft het inmiddels iedere schroom laten varen. Onomwonden benadrukt China hoe niet-universeel de westerse democratie is en hoe betrekkelijk dus het morele gelijk ervan. En de wereld ziet het en het Westen onthult in zijn stilte zijn onmacht. Tegelijk ziet de wereld het falen van de “global democratic revolution” (door Bush verkondigd tijdens de Irakoorlog van 2003), de non-stop wapenleveranties van de ‘vrije wereld’ aan autocratische regimes, en de ontmaskering van westers hyperliberalisme tijdens de kredietcrisis. En wie merken het als eerste op: de autoritaire leiders van deze wereld. Zij lezen in het gebeuren maar al te graag een legitimering van hun eigen regeringsvorm.
Verlies van economische macht leidt tot verlies van ideologische macht. Geleidelijk begint het tot ons door te dringen wat de gevolgen hiervan zijn voor de nieuwe wereldorde. Het “Xi Jinping Denken voor Socialisme met Chinese Karakteristieken voor een Nieuw Tijdperk” is náást het westerse denken komen te staan, als alternatieve ideologie. Alle landen zien zich nu gedwongen hun eigen positie te bepalen. Van neutraliteit kan geen sprake zijn en niet kiezen is ook een keuze. Ieder land staat ergens op het spectrum van westers individualisme en oosters collectivisme, Amerikaans liberalisme en Chinees socialisme.
Zelfs Amerika en Europa zullen de aantrekkingskracht voelen van een oosterser denkwijze. Volgens de OECO zal in 2030 60% van de middenklasse-consumptie in Azië plaatsvinden. Producten voor de wereldmarkt (bijvoorbeeld een film) zullen daarom steeds meer afgestemd worden op de culturele smaak van het Oosten. Dat zal ons westerlingen niet onberoerd laten. En India is nog maar net aan zijn opmars begonnen. Ook dit land zal ons steeds meer cultureel én ideologisch beïnvloeden, naarmate het zich machtig genoeg voelt om (los van de VS) een eigen koers te varen.
En nu is daar ineens het coronavirus, in het midden van deze ideologische strijd. En waar maakt het virus ons meer van bewust: van ons individueel belang of collectief belang? En wie weet het virus effectiever te bestrijden: het individualistische Westen of collectivistische Oosten? Kijken wij specifiek naar de autoritaire regimes, dan voelen zij zich alleen maar gesterkt in hun gelijk. In China schept corona de perfecte omstandigheden om 1,4 miljard burgers nog ingrijpender te onderwerpen aan een alomtegenwoordig surveillancesysteem.
Ook het Westen heeft vele vrijheden opgeschort omwille van een effectieve coronabestrijding. Dat gebeurt met instemming van de bevolking, in het vertrouwen dat de maatregelen tijdelijk zullen zijn. Maar hoe tijdelijk is tijdelijk als een pandemie zich wéér kan voordoen en er ook allerlei andere gevaren dreigen? Hebben wij ons naast pandemieën niet evenzeer te bewapenen tegen cyberaanvallen, klimaatverandering, nucleaire risico’s, terroristen, enzovoort, en vereisen deze dreigingen niet evenzeer een collectieve aanpak? Moeten alle vrijheidsbeperkingen wel worden teruggedraaid? En zou het niet verstandig zijn de digitale technologie die in Azië zo effectief blijkt ook hier (deels) in te zetten?
Corona plaatst ons voor een kwestie die met de opmars van China al lang op ons bordje was terechtgekomen, maar nu nog dringender om een antwoord vraagt: de gewenste verhouding tussen individueel en collectief belang, en specifiek tussen vrijheid en veiligheid. Ik verwacht dat het Westen in zijn denken zal opschuiven richting China. Hoe ver het zal opschuiven, hangt af van de mate waarin wij aan onszelf nog kunnen uitleggen waarom wij de individuele vrijheid (en verantwoordelijkheid) ook alweer belangrijk vonden. Vrijheid betekent immers minder controle, en minder controle betekent dat wij bereid zijn risico’s te lopen omwille van de vrijheid. En hoe onzekerder de omstandigheden waarin wij leven, hoe groter ons geloof in de vrijheid zal moeten zijn om haar niet op te offeren aan de veiligheid.
Soeverein en afhankelijk
De wereld is in transitie en dat dwingt ieder land alleen al tot ideologische bezinning. Laten we nu eens kijken naar wat de transitie met de verhoudingen tússen landen doet. Want dat is een tweede kwestie die door corona ineens indringender is geworden: hoeveel waarde willen wij nog hechten aan nationale zelfbeschikking, nu de wereld steeds meer met elkaar verweven raakt en allerlei dreigingen om internationale samenwerking vragen?
Globalisering is bepaald niet nieuw: sinds mensenheugenis zoeken volken het steeds verder van huis, waardoor zij steeds meer met elkaar te maken krijgen. Het resultaat is een opeenvolging van winnaars en verliezers in de geschiedenis: zij die wel en zij die niet van andere volken weten te profiteren. Winnaars hebben baat bij een vrij verkeer van personen, goederen en diensten; verliezers doen het liefst de grenzen dicht. In de afgelopen eeuwen stond het Westen aan de winnende kant, waarbij men zich gretig op vrijhandel beriep om bijvoorbeeld opium aan de Chinezen te kunnen slijten. Nu slaan de Chinezen, Indiërs, Polen en Mexicanen hun slag en reageren de rijkste westerse landen met America First (Trump), We Want Our Country Back (UKIP) en Nederland weer van ons (PVV).
Achter dit nostalgische nationalisme en ironische protectionisme zit een dubbel motief: verlies van westerse controle maakt dat velen zich niet alleen economisch maar ook cultureel bedreigd voelen. Terwijl Chinezen en Russen onze bedrijven en voetbalclubs opkopen, worden moskeeën en islamscholen gefinancierd met Turks en Arabisch geld. Tel daar de vermeende islamisering van Europa en in Nederland de strijd rond Zwarte Piet bij op, en voor sommigen is het de hoogste tijd niet alleen voor de eigen economie maar ook de eigen cultuur op te komen.
Intussen doet zich echter iets voor dat zijn weerga niet kent in de geschiedenis: nooit eerder moest de hele wereld samenwerken om de hele planeet op orde te krijgen. Voor het eerst zien alle volken zich geconfronteerd met dezelfde klimaatverandering, nucleaire risico’s, grondstoffenschaarste, cybercriminelen, vluchtelingenstromen, mensenhandel, enzovoort. Allemaal kwesties die alleen door internationale samenwerking kunnen worden aangepakt. Geen hacker, tsunami, mensensmokkelaar of radioactief water uit een lekkende kerncentrale trekt zich ook maar iets aan van landsgrenzen, handelsbalansen of cultureel erfgoed. Nationalisme schiet hier hopeloos tekort.
En nu is daar ineens een pandemie: nóg zo’n planetaire kwestie die de hele wereld tot elkaar veroordeelt, net nu het nationalisme om zich heen grijpt. Naar welke kant zal de balans doorslaan: naar internationale samenwerking of nationale zelfredzaamheid? Op dit moment zien wij beide gebeuren: terwijl ieder land het virus bestrijdt alsof de rest van de planeet (of de EU) niet bestaat, zien wij tegelijk wetenschappers van over de hele wereld samenwerken om tot een vaccin te komen. Dit laatste onthult een belangrijk feit, iets dat wij in Europa al 500 jaar aan den lijve ondervinden maar in nationalistische tijden snel vergeten: wetenschap en technologie zijn al lang geen lokale aangelegenheden meer, maar verschijnselen die het lot van de hele mensheid bepalen. Wie de eigen wetenschap en technologie afschermt van andere landen, redt misschien een patent maar verliest het wereldwijde potentieel aan denkkracht, kennis en innovatie.
Wat dan te denken van de economie? Zal corona ons economisch naar elkaar toe of uit elkaar drijven? Hier kunnen wij een belangrijke les leren uit het verleden. Ook tijdens de Eerste Wereldoorlog zag men hoe kwetsbaar een land wordt wanneer de wereldhandel stopt. Diverse landen kenden zelfs een nijpend voedseltekort, met in het neutrale Nederland een volksopstand tot gevolg. Na de oorlog streefden veel landen daarom naar economische onafhankelijkheid (autarkie). Maar dat leverde winnaars en verliezers op: het ene land kon aanmerkelijk beter voor zichzelf zorgen dan het andere. Na enkele decennia waren de drie meest trotse verliezers rijp voor de gedachte dat zij meer leefgebied, grondstoffen en koloniën verdienden. Gezamenlijk ontketenden zij de Tweede Wereldoorlog.
Ook deze coronacrisis laat zien hoe kwetsbaar een geglobaliseerde wereld is, en ook nu kan het voor (met name westerse) politici aantrekkelijk zijn om voor economische zelfredzaamheid te pleiten. Minder afhankelijkheid van wereldwijde productieketens en meer productie in eigen land. Daar zal soms best wat voor te zeggen zijn, bijvoorbeeld in het geval van bepaalde medische apparatuur en medicijnen of ter vermindering van de CO2-uitstoot. Maar bedenk dat ook dit beleid tot winnaars en verliezers zal leiden. Hongersnood en burgeroorlogen kunnen terugkeren in landen waar de fabrieken sluiten. En – weliswaar niet zo dramatisch maar wel relevant voor een exportland als Nederland – minder import uit een land kan tot minder export naar dit land leiden, onder het mom: ‘als jij mijn spullen niet wil, wil ik die van jou niet’. Denk aan de recente handelsoorlog tussen China en de VS.
Opnieuw stuiten wij op een kwestie die door corona hoger op de agenda is komen te staan: waar is het gepast voor een land om voor zichzelf op te komen, en waar schiet het zichzelf in de voet wanneer het niet investeert in goede betrekkingen en gulle samenwerking met andere landen?
Het Westen verliest de controle in de wereld en vooral de Verenigde Staten en Groot-Brittannië leiden al enige tijd aan wat men tragikomisch een post-imperial stress disorder kan noemen. De wereld dient niet meer het eigenbelang van het Westen en menig politicus ziet hierin een reden om nu ongeremd aan nationale zelfbescherming te doen. Corona kan deze neiging versterken. Maar besef daarbij: hoe zelfgerichter het Westen wordt, hoe meer het internationale leiderschapsvacuüm gevuld zal worden door China (en binnenkort India). Niet alleen omdat dit land veel baat heeft bij internationale handelspartners, maar ook omdat de planeet nog steeds op orde moet worden gebracht. Tal van planetaire kwesties vragen nog altijd om internationale afstemming. Bij al die kwesties zullen alleen die landen hun zin krijgen die voldoende bondgenoten weten te mobiliseren wanneer het aankomt op een stemming. China weet dit en investeert daarom al jaren in goede betrekkingen, ook (en juist) in coronatijd. Het Westen is vooral bezig zijn oude allianties verder af te breken.
Als corona ons ergens van bewust maakt, dan is het wel dat wij allen lotgenoten zijn op één en dezelfde planeet. Als westerlingen hadden wij daar ooit mooie gedachten over. Hopelijk kunnen wij binnenkort weer aan onszelf uitleggen waarom wij het ook alweer belangrijk vonden dat vrijheid, gelijkheid en broederschap universele waarden zijn: dus niet voor één bevoorrecht volk, maar voor de hele mensheid.
Kansrijk en kansarm
En dan is er nog die derde kwestie die al lang om onze aandacht vroeg, maar nu des temeer: het grote verschil in kwetsbaarheid tussen mensen in één samenleving. Daarbij gaat het mij nu niet om de hogere kwetsbaarheid van ouderen, maar om een kwetsbaarheid die het directe gevolg is van een tekort aan kansen en zekerheden.
Al jaren wordt er gesproken over de toenemende ongelijkheid in de wereld, met name in landen als de VS, China, Rusland, India en Brazilië, waar de oligarchen regeren. Europa staat er een stuk beter voor, dankzij uitgebreide sociale voorzieningen, een sterke sociale dialoog, en nivellerende belastingstelsels. Maar ook op ons continent dient zich een kwetsbaarheid aan die snel om zich heen grijpt: bevolkingsgroepen die vastzitten in ondermaatse omstandigheden en er op eigen kracht niet uitkomen. En ook in Europa kan dit het gevolg zijn van mechanismen die maken dat sommigen niet eens meer de kans krijgen te floreren.
Denk aan de groeiende groep zzp’ers en flexwerkers die te maken heeft met korte banen, lage inkomens, weinig sociale zekerheid en het ontbreken van een politieke stem. In 2011 schreef de Britse econoom Guy Standing een boek over hen met de titel The Precariat: The New Dangerous Class. (Precariaat is een combinatie van ‘precair’ en ‘proletariaat’.) Standing waarschuwt dat chronische kwetsbaarheid vatbaar maakt voor populisme en extremisme.
In The Meritocracy Trap (2019) beschrijft Daniel Markovits hoe een groep Amerikaanse burgers, die zich ooit door ‘verdiensten’ omhoog wist te werken, een hogere kaste is gaan vormen waar nauwelijks iemand bij kan komen. Het resultaat is een gespleten samenleving met aan de ene kant een elite die al op jonge leeftijd wordt klaargestoomd voor topposities met topsalarissen, en aan de andere kant een ‘precariaat’ dat al jong op achterstand staat en is aangewezen op onzeker, uitvoerend werk. Wil je weten hoe zoiets eruit ziet, dan verwijst Markovits naar ’s werelds grootste taxibedrijf Uber: bovenin een kleine groep bevoorrechte en schatrijke ontwerpers en bestuurders, daaronder de miljoenen onderbetaalde en overwerkte chauffeurs die zich nooit zullen kunnen opwerken tot de eerste groep.
Hoewel niet zo dramatisch als in de VS, is ook in Europa de sociale mobiliteit sterk afgenomen en zijn velen maar een ongeluk verwijderd van grote financiële problemen. En we weten nog niet eens hoe ingrijpend automatisering, robotisering en digitalisering de arbeidsmarkt wereldwijd overhoop zullen gooien. Met nieuwe urgentie staan we voor een oude vraag: hoe te voorkomen dat structurele ongelijkheid onze samenleving ontwricht?
En nu is er dan ineens de coronacrisis, te midden van deze sociale kwetsbaarheid. Het goede nieuws is dat wij ineens weer mensen zien staan die eerder zo gemakkelijk over het hoofd werden gezien: al diegenen die met hun essentiële werk het hart van de samenleving draaiende houden. Tegelijk staat de wereld voor een solidariteitstest die zijn weerga nauwelijks kent.
Ik hoef hier niet het leed te beschrijven dat het gevolg is van de vele lockdowns in de wereld. De media staan er dagelijks vol van. Voor vele ondernemers betekent het einde van hun zaak het einde van een levensdroom en slapeloze nachten om ieder ontslag. Voor 60% van de Amerikanen geldt: zonder werk geen zorgverzekering. Voor miljoenen fabrieksarbeiders geldt: zonder wereldhandel geen levensonderhoud. Voor miljoenen arbeidsmigranten geldt: zonder inkomen elders geen steun voor de familie thuis. En voor miljoenen dagloners in de wereld betekent een dag zonder werk een dag zonder eten.
Met vrees en beven wacht de wereld af hoe groot de sociale en economische schade zal zijn als het stof van de coronacrisis is gaan liggen. Maar één ding is nu al duidelijk: mensen die niets te verliezen hebben worden vatbaar voor extreme ‘oplossingen’. Voor communistische revoluties, etnische zuiveringen, fascistisch nationalisme, zondebok-denken en sektarisch geweld. Dat zagen wij een eeuw geleden, en ook nu is dit een reëel gevaar.
Woede vormt hierbij nog het grootste gevaar, want niets maakt mensen zo woedend als een gebrek aan erkenning. Wat wij er niet bij kunnen hebben in een tijd van wegvallende zekerheden, is dat steeds meer mensen zich ook nog eens vernederd voelen doordat zij niet alleen economisch maar ook qua waardering en respect aan de onderkant van de samenleving zijn terechtgekomen. Als wij de woede die dit uitlokt willen voorkomen, zullen wij ons met nieuwe urgentie moeten afvragen, hoe de eigenwaarde en gelijke waardigheid van ieder mens in onze samenleving kan worden veiliggesteld.
Dat kon in een land als Nederland weleens een andere vraag uitlokken, namelijk wat wij écht belangrijk vinden: het inkomen dat iemand genereert of de bijdrage die iemand levert om de samenleving draaiende te houden. Vinden wij het eerste belangrijker, dan blijft de samenleving opgedeeld in ‘werkenden’ en ‘vrijwilligers’, waarbij de tweede groep al snel het gevoel kan hebben dat zij tekortschieten. Vinden wij het tweede belangrijker, dan staat niets ons in de weg om wie dan ook om wat dan ook te waarderen: niet alleen de agent, de boekhouder en de verpleegkundige, maar ook de mantelzorger, de oppassende oma, de clubbestuurder, de buurthuismedewerker, de ouderling en het fanfarelid.
Zo’n brede waardering is nog niet zo makkelijk. Al snel bekruipt ons de gedachte dat het toch maar mooi aan de mensen met inkomen te danken is dat al dit ‘vrijwilligerswerk’ kan worden gedaan. Willen wij de volle waarde van ‘onbetaald’ werk opmerken, dan helpt het om ook de economische waarde hiervan te bepalen (bijvoorbeeld de kosten die de mantelzorger de gezondheidszorg bespaart). De volgende vraag is dan, hoeveel waarde wij willenhechten aan de uiteenlopende bijdragen in de samenleving, en hoezeer wij ervoor willen zorgen dat al die bijdragen sociaal en financieel voldoende worden gewaardeerd.
Hopelijk moedigt corona ons aan, wat minder onder de indruk te zijn van CEO’s en beurshandelaren en wat meer van de stille krachten en vergeten roepingen om ons heen. In een tijd als deze, waarin de werkloosheid omhoogschiet en degenen die al kwetsbaar waren het meest worden geraakt, wordt het alleen maar belangrijker oog te hebben voor dat wat mensen nog altijd kunnen bijdragen aan het ‘algemeen belang’. Mensen willen niet alleen worden liefgehad, maar ook nodig zijn. Meer dan liefdadigheid hebben wij een solidariteit nodig die eruitziet als een maatschappelijke en financiële waardering van ieders kwaliteiten.
Dit zijn geen vrijblijvende oefeningen. De solidariteitstest waarvoor wij de komende jaren staan zal in veel gevallen neerkomen op woedepreventie. En de vraag voor individuele samenlevingen geldt evenzeer op wereldniveau: hoe te voorkomen dat hele landen niets meer te verliezen hebben en vatbaar worden voor extreme ‘oplossingen’?
Het antwoord op deze laatste vraag vereist niets minder dan een wereldvisie. Tijd om boven de verkiezingsretoriek van vierjarenplannen uit te stijgen en na te denken over de samenleving en wereld waarin wij willen leven in 2030, 2040, 2050, en wat dit betekent voor de investeringen die wij nu moeten doen. Wat het klimaat betreft, worden wij al tot een dergelijk denken aangezet. Maar ook de andere kwesties die ik noemde zullen vroeg of laat de wereld aansporen om samen te werken op basis van een gezamenlijke visie.
Jeffrey Sachs schrijft in Welvaart voor de wereld (2008): “De belangrijkste uitdaging van de 21ste eeuw is het accepteren van de realiteit dat de mensheid een gemeenschappelijk lot heeft op een dichtbevolkte planeet.” Zo is het. En de tijd dringt. Corona versnelt wat al bewoog.
Dit essay verscheen in De Nieuwe Koers, mei 2020.